Praktische inzichten uit recent onderzoek

Het onderzoeksprogramma NWO-MARET (2019-2025) levert praktische kennis en handelingsperspectief op voor professionals die zich bezighouden met regionale energietransitie en de lokale warmtetransitie. Lees per thema meer over de uitkomsten tot nu toe.


2019 - 2025
NWO-MARET

In 2020 zijn binnen NWO-MARET zes universitaire onderzoeksprojecten van start gegaan. Doel is om meer kennis van en inzicht in maatschappelijke aspecten van de regionale energietransitie te ontwikkelen en deze in beleid en praktijk te implementeren. NWO-MARET is een unieke samenwerking tussen de provincies Groningen, Noord-Brabant, Overijssel, Zeeland en Zuid-Holland, het Nationaal Programma Regionale Energie Strategieën (NP RES) en de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).

Binnen de verschillende onderzoeksprojecten komen de volgende thema's aan bod waarvan de belangrijkste inzichten hieronder worden toegelicht:


 

Draagvlak onder burgers

op basis van onderzoek van EXPLORE en JustRES in Noord-Brabant en Overijssel (gezamenlijke studie) en onderzoek van RESPECT naar de ervaringen met de Inwonerraad Energie.

Hoe kijken burgers tegen de regionale energietransitie aan?
De meerderheid erkent het belang.
  • Uit een enquête onder 2729 inwoners van Noord-Brabant en Overijssel in 2022 blijkt dat de meerderheid het belang van de energietransitie onderkent. Er is weinig verschil tussen bewoners: of ze nu al dan niet actief betrokken zijn bij energieprojecten, een koophuis of huurhuis hebben, jong of oud zijn, in stedelijk of landelijk gebied wonen.
Hoe rechtvaardig vinden burgers de energietransitie?
Dat kan beter.
  • Als het gaat om een eerlijke verdeling van lasten en lusten (distributionele rechtvaardigheid) vindt een meerderheid dat lagere inkomens moeten meeprofiteren van energieopbrengsten van zon- en windinstallaties, dat omwonenden moeten worden gecompenseerd voor overlast enzovoort.
  • Als het gaat om de procedures rond de transitie (procedurele rechtvaardigheid) vindt ongeveer 1/3 van de respondenten dat lokale politici en beleidsmakers vaker langs zouden moeten komen in de wijken om te praten over energie. 8% geeft aan actief informatie op te zoeken, eenzelfde percentage leest informatie over projecten in de buurt en slechts 2% gaat naar informatieavonden. Een kleine meerderheid twijfelt aan de betrouwbaarheid van de informatie die verstrekt wordt over de energietransitie, al varieert dat enigszins per informatiebron. Informatie verstrekt door media, landelijke overheid en van energiebedrijven wordt minder vertrouwd dan die van onderzoeksinstellingen, lokale overheden en lokale media.
  • Wat betreft ‘erkenningsrechtvaardigheid’ is 58% van de ondervraagden van mening dat de energietransitie te veel door grote partijen bepaald wordt. 36% vindt dat er te veel inspanning van de bewoners gevraagd wordt en 36% is van mening dat hun stem onvoldoende wordt gehoord door politici en beleidsmakers.
  • Bewoners zijn trouwens heel goed in staat om een gesprek over rechtvaardigheid te hebben waarbij voorbij wordt gegaan aan standpunten of alleen de eigen situatie. Voer dit gesprek wel voordat er daadwerkelijk keuzes op tafel liggen.
Wat vinden deelnemers aan de Inwonerraad Energie (50 ingelote deelnemers)?
Laat bewoners meepraten; ze komen met goede aanbevelingen voor beleid.
  • Laat inwoners meedenken en meepraten over wel degelijk het gehele energiesysteem en de bredere economische, ecologische, sociale, en politieke systemen. Tot nu toe wordt dit nauwelijks gedaan Inwoners worden, omdat ervan uit wordt gegaan dat ze weinig zin of capaciteit hebben om over het hele systeem na te denken.
  • Laat het niet aan de burgers alleen over om de energietransitie op te lossen. Laat hen de voorwaarden formuleren en organiseer vaker dialoog tussen inwoners (over hun waarden), experts (over goede oplossingen) en politiek.
  • Zorg ervoor dat de deelnemende burgergroep divers en representatief is; steek extra tijd in het betrekken van moeilijk bereikbare groene, maar laat hun stem even zwaar tellen als die van andere burgers.
  • Burgers zijn bereid om rekening te houden met verschillende informatie over verschillende aspecten van het energiesysteem, tot goede argumenten te komen om hun eigen standpunt te onderbouwen, en verschillende perspectieven van verschillende mensen te overwegen voordat ze beslissingen nemen over het toekomstig energiesysteem.
  • Neem als beleidsmaker adviezen van de Inwonerraad zeer serieus (niet alleen ter informatie), maar boel je niet verplicht om die 100% over te nemen. (Geen besluitvormende rol.)
  • Iedereen is verantwoordelijk is voor het verminderen van het energieverbruik; laat vooral bedrijven en organisaties hun verantwoordelijkheid nemen.
Hoe groot is het draagvlak voor verschillende energiebronnen (op basis van Inwonerraad Energie)?
Groot, maar er zijn mitsen en maren.
  • Burgers vinden zonne- en windenergie erg wenselijk en noodzakelijk.
  • Dit betekent echter niet dat mensen ook specifieke zon- en windprojecten acceptabel vinden. Bij concrete projecten kunnen er andere factoren een rol spelen die invloed hebben op maatschappelijk draagvlak, zoals landgebruik en visuele impact. Een inwonerraad kan een manier zijn om deze andere factoren al vanaf het begin mee te nemen bij het nadenken over het toekomstige energiesysteem.
  • Met betrekking tot biomassa, kernenergie en aardgas zijn de meningen verdeeld. Opvallend bij aardgas is dat veel mensen het als minder wenselijk zien, maar toch als redelijk noodzakelijk. Biomassa gemiddeld als niet heel erg wenselijk maar ook als niet heel erg noodzakelijk gezien.
Wat vinden burgers die zelf niet in de Inwonerraad Energie hebben gezeten?
Goed om bewoners zo te betrekken, onder bepaalde voorwaarden.
  • Burgers vinden het belangrijk dat burgers betrokken worden en het proces rond de Inwonerraad Energie positief. Ook vinden ze de adviezen acceptabel en realistisch.
  • Burgers twijfelen wel of een Inwonerraad de weg naar een toekomstig energiesysteem kan versnellen en of zo’n raad nieuwe kennis en expertise oplevert.
  • Burgers zijn van mening dat beleidsmakers hun adviezen zeer serieus moeten nemen (niet alleen ter informatie), maar niet verplicht zijn om het 100% over te nemen. 
  • Zorg ervoor dat de deelnemende burgergroep divers en representatief is; steek extra tijd in het betrekken van moeilijk bereikbare groene, maar laat hun stem even zwaar tellen als die van andere burgers.
  • Neem als beleidsmaker adviezen van de Inwonerraad zeer serieus (niet alleen ter informatie), maar boel je niet verplicht om die 100% over te nemen. (Geen besluitvormende rol.)

Terug naar boven


 

Actieve participatie bevorderen

op basis van onderzoek van EXPLORE en JustRES in Noord-Brabant en Overijssel (gezamenlijke studie) en onderzoek door Zeekraal in Zeeland en onderzoek van RESPECT in Zuid-Holland en Groningen

Wie moet je precies betrekken?
Individuen, maar nodig ook breed actief allerlei groepen uit.
  • Kijk breed en haal zoveel mogelijk perspectieven binnen. Doe dit ‘rechtstreeks’, maar ook door vertegenwoordigers van groepen uit de civil society. Wacht niet tot organisaties zichzelf komen melden, maar ga zelf als overheid na welke burgerorganisaties een rol moeten hebben in het vervolgtraject rond de RES. Zorg ervoor dat zij actief worden uitgenodigd om mee te doen.
  • Maak daarom een uitgebreide stakeholderanalyse en let daarbij vooral op het in kaart brengen van alle lokale en regionale organisaties die met name de stem van de burger behartigen. Gemeenten kunnen hierin een belangrijke rol spelen omdat zij het beste zicht hebben op de aanwezigheid van dit soort organisaties in hun gemeente.
Zijn er behalve ‘draagvlak’ nog andere redenen voor participatie?
Ja, je kunt een normatieve, inhoudelijke en/of instrumentele bril opzetten.
  • Bepaal eerst waarom, wanneer en bij wat je burgers wilt betrekken. In de wetenschap wordt vaak deze driedeling gehanteerd:

     

    • Normatief: een democratischer besluitvormingsproces, waar de meningen van verschillende burgers beter worden vertegenwoordigd;
    • Inhoudelijk: inwoners zouden nieuwe kennis en expertise kunnen inbrengen die beleidsmakers en experts niet hebben, wat tot betere beslissingen kan leiden;
    • Instrumenteel: meer maatschappelijk draagvlak voor de uiteindelijke beslissingen en snellere weg naar een toekomstig energiesysteem. 

      Elke reden vraagt om een andere vraagstelling tijdens het participatieproces.
Welke afwegingen moet je maken bij het inrichten van je participatie?
Er zijn vele stappenplannen, waaronder de 4 D’s.
  • Laat je inspireren door de vier D’s van de provincie Zuid-Holland:
     
    • Doelen: Vooraf wordt duidelijk gemaakt welke doelen worden nagestreefd en wat dit betekent voor de organisatie van participatiemomenten. Er is bewustzijn over het feit dat participatie meerdere doelen heeft.
    • Dialoog: Er is tweerichtingscommunicatie, met ruimte voor zowel argumenten als emoties.
    • Diversiteit: Een zo breed mogelijke groep mensen en palet aan waarden worden vertegenwoordigd in het participatieproces.
    • Doorwerking: Er wordt een bewuste keuze gemaakt rond de mate van invloed die burgers kunnen hebben in de besluitvormingsprocedure, rekening houdend met de voordelen en nadelen die verschillende maten van invloed kunnen hebben op de te bereiken doelen. Aan het begin van het participatieproces wordt duidelijk gemaakt aan burgers wat de ruimte is voor invloed. Het is duidelijk en transparant wat voor invloed de inbreng in het participatieproces al dan niet heeft gehad op het genomen besluit.
Hoe kunnen burgers beter betrokken worden?
Vertrek vanuit de burger (en hun organisaties en belevingswereld) zelf, gebruik visuele hulpmiddelen en houd eventueel een burgerberaad.
  • Wees ervan bewust dat de energietransitie voor bewoners meer inhoudt dan alleen overgaan op hernieuwbare energie. Benader het vraagstuk dus domeinoverstijgend.
  • Denk minder vanuit de eigen kennisbehoefte van overheden zelf en meer vanuit hoe de samenleving zelf betrokken wil zijn om oplossingen te vinden. Ga dan ook eerst na hoe mensen nu al betrokken zijn. Denk hierbij aan deelname aan maatschappelijke activiteiten van bijvoorbeeld buurtverenigingen en milieugroepen, of ze thuis al energie besparen of opwekken, of ze lid zijn van een energiecoöperatie enzovoort.
  • Hou rekening met de vormen van betrokkenheid die bewoners zelf voorstaan (actief of passief). En pas manieren van communicatie toe die aansluiten bij de belevingswereld van bewonersgroepen. Cognitieve vormen van informatieoverdracht zijn dominant (veel tekst, informatieavonden), maar werken alleen voor beperkte groepen. Mensen ervaren informatie als betrouwbaarder als er meer menselijke interactie is, liefst lokaal, meer gevisualiseerd en aansluitend bij bestaande sociale structuren.
  • Gebruik visuele hulpmiddelen, zoals een ‘visual’ of ‘praatkaart’. Deze middelen zijn sturend in de zin dat ze ervoor zorgen dat iedereen (ongeacht voorkennis) kan meepraten, en dat mensen worden uitgedaagd zich tot het plaatje beperken. Wees er ook van bewust dat visuele materialen vormgeven aan het type discussie dat gevoerd wordt. Zet ze actief in voor een constructief gesprek.
  • Stel eventueel een lokaal burgerberaad in met loting. Doe hiervoor ook hier inspiratie op:
Hoe betrek je daadwerkelijk iedereen?
Maak het niet te ingewikkeld en overweldigend en speel in op basale waarden.
  • Een kleine meerderheid is geïnteresseerd in de regionale energietransitie. Van het deel dat niet geïnteresseerd is, vindt een overgroot deel het onderwerp (te) ingewikkeld. Van deze laatste groep is bijna 1/3 hoog opgeleid. Bedenk dat participatie ook goed gericht kan zijn op sociaal leren en empowerment: probeer mensen geïnteresseerd te krijgen en te informeren op een manier die hen niet overspoelt met een gevoel van verlamming of onmacht.
  • Burgers kunnen worden gemotiveerd om te participeren door een beroep te doen op de vier kernwaarden (zie onder) die de publieke acceptatie van klimaatbeleid beïnvloeden. Mensen zijn eerder geneigd om klimaatbeleid te steunen, wanneer ze er voordelen inzien, gerelateerd aan hun kernwaarden. De vier kernwaarden gelden voor allerlei maatschappelijke groepen, ongeacht verschillen in leeftijd, geslacht, inkomen, opleidingsniveau en samenstelling van het huishouden. Als overheden beleid formuleren in termen van die waarden, hoeven deelnemers die – soms lastige – vertaalslag niet zelf te maken. Dus: maak expliciet hoe de regionale energietransitie samenhangt met kernwaarden van mensen – en neem daarbij alle vier de verschillende kernwaarden mee. Weerstand kan worden voorkomen door dit allemaal al vroeg in processen te doen. Vaak worden dan vooral ‘groene’ en ‘medemenselijke’ waarden besproken, terwijl als projecten concreter worden de ‘zelfwaarden’ en ‘genietwaarden’ pas in beeld komen. Door alle waarden eerder te bespreken, kunnen zorgen van mensen over concrete projecten eerder worden geadresseerd en mogelijk worden weggenomen.


    Er zijn vier soorten waarden die met de acceptatie van klimaatbeleid samenhangen:
     

    • biosferische, oftewel GROENE waarden (zorgen voor natuur en milieu)
    • altruïstische, oftewel MEDEMENSELIJKE waarden (zorgen voor het welzijn van anderen

      en de samenleving)

    • egoïstische, oftewel ZELFwaarden (zorgen voor persoonlijke hulpbronnen)
    • hedonistische, oftewel GENIETwaarden (zorgen voor iemands plezier en comfort)


      De mate waarin mensen klimaatbeleid zien als negatieve of positieve implicaties voor hun kernwaarden, beïnvloedt hun acceptatie van dat beleid. Mensen met sterke groene waarden en zwakkere zelfwaarden staan bijvoorbeeld positiever tegenover hernieuwbare energiebronnen. Omgekeerd is kernenergie acceptabeler voor mensen met sterkere zelfwaarden en zwakkere groene waarden.

Hoe kunnen met name kwetsbare burgers beter betrokken worden?
Focus op de lange termijn en op wat mensen zelf kunnen doen.
  • Probeer de regionale energietransitie te gebruiken om verschillen tussen groepen te verkleinen en de (energie)armoede van kwetsbare groepen te verlichten. Focus hierbij niet alleen op acute lastenverlichting. Bewoners hebben juist behoefte aan langetermijnoplossingen (en dan met name het verbeteren van de energetische kwaliteit van de woning zodat de vaste lasten omlaaggaan en er financiële ruimte ontstaat).
  • Pas op met een te groot vertrouwen in collectieve initiatieven. Kwetsbare groepen hebben daar niet zomaar vertrouwen door gebrek aan sociale cohesie in hun buurten, gebrek aan eigen vaardigheden en mogelijkheden en een te laag vertrouwen in procedures en instituties.
  • Overheden willen dat burgers zelf investeren in oplossingen en vertrouwen sterk op technologische ontwikkelingen. Kwetsbare groepen doen dit echter vooral door een sobere manier van leven, wat in hun ogen nog te weinig wordt erkend als belangrijke bijdrage – zeker in vergelijking met burgers die wel geld investeren maar niet hun gedrag aanpassen.

Terug naar boven


 

Lokaal eigendom en eigenaarschap

op basis van onderzoek door Zeekraal in Zeeland

Waarom moet je lokaal eigendom stimuleren?
Voor draagvlak en activering.
  • Het gevaar bestaat dat bij de RES-processen vooral overheids- en marktpartijen betrokken zijn en relatief weinig maatschappelijke organisaties. Het draagvlak voor de energietransitie wordt verbreed en verstevigd als burgers zelf een aandeel in de opwek kunnen hebben of weten dat een zonneveld eigendom is van een coöperatie in plaats van een venture capitalist.
  • Focus als overheid niet teveel op alleen het halen van de kwantitatieve targets. Denk ook na over de vraag wie projecten gaat opzetten en financieren, en wie ervan gaat profiteren. Wacht daarbij niet af, maar stimuleer actief burgerinitiatieven die ‘hernieuwbare energiegemeenschappen’ kunnen worden. 
  • Lees hier hoe je als gemeente lokaal eigendom kunt stimuleren.

Terug naar boven


 

Ruimtelijke vraagstukken

op basis van onderzoek door EXPLORE in Noord-Brabant en Gelderland (zie ook dit Praktijkverhaal, de paper De opkomst van strategische energieplanning? Integratie van ruimtelijke ordening en energieplanning in Nederland, korte interviews in ROmagazine en FM Focus, of de Engelstalige encyclopediebijdrage over ‘Energie en strategische energieplanning’)

Waarom is het van belang dat de planning van energie-infrastructuur en de planning van andere ruimtelijke ontwikkelingen strategisch op elkaar zijn afgestemd?
Omdat energie bij uitstek een ruimtelijk vraagstuk is.
  • Het produceren, transporteren en consumeren van energie heeft ontegenzeggelijk invloed op de manier waarop fysieke ruimte door lokale en regionale gemeenschappen gebruikt kan worden. Duurzame elektriciteit opwekken met windturbines of zonnepanelen kost meer ruimte en is ruimtelijk gezien meer verspreid dan het opwekken van stroom in een gascentrale. Andersom geldt hetzelfde: het gemeenschappelijke gebruik van de fysieke ruimte—bijvoorbeeld door terreinen in te richten voor lichte of zware industrie, of woningen te bouwen met een hoge of lage dichtheid—heeft invloed op de mogelijkheden die er voor gemeenschappen zijn om energie te produceren, transporteren en consumeren. Zware industrie is bijvoorbeeld een grote energievrager, maar kan daarnaast ook een leverancier zijn van energie voor een groot aantal woningen in de vorm van warmte. Vanwege de sterke wisselwerking tussen energie en ruimte is er behoefte aan een vorm van strategische energieplanning die expliciet rekening houdt met de invloed van ruimtegebruik op energie, en vice versa.
Waarom is de strategische planning van ruimtelijke ontwikkelingen en energie-infrastructuur in de praktijk uitdagend?
Omdat de planning van energie en ruimte tot voor kort relatief gescheiden werelden waren.
  • De planning van energie en ruimte vindt plaats volgens verschillende logica. Energiesystemen dienen zo optimaal en efficiënt mogelijk gepland te worden. De planning van ruimte daarentegen is bovenal een politiek proces, waarbij belangen en waarden tegen elkaar worden afgewogen. Dat staat soms op gespannen voet met elkaar.
  • De ruimtelijke gevolgen van de hernieuwbare energietransitie zijn relatief nieuw terrein. Welke ruimtelijke effecten duurzame energie precies heeft—of het nu om elektriciteit of warmte gaat—wordt soms pas ‘al doende’ duidelijk. Daarnaast maken onzekerheden over de planning van energie-infrastructuur, een sterke toename van het aanbod van duurzame energie, en snelle veranderingen in de energievraag van ruimtelijke sectoren het lastig om plannen en besluitvorming af te stemmen.
  • Bij de ruimtelijke planning van de energietransitie is tot voor kort met name aandacht geweest voor de opwek van energie. Naast de opwek hebben echter ook de opslag en het transport van energie een grote ruimtelijke impact. Daarbij mist in de ruimtelijke planning van energie vaak nog de samenhang met de planning van energie-vragende ontwikkelingen als woningbouw, bedrijvigheid en mobiliteit. Ook worden keuzes over duurzame warmte nog niet altijd in relatie tot keuzes over duurzame elektriciteit bezien, terwijl deze vaak wel op elkaar ingrijpen. 
  • Specialisten in de ruimtelijke planning en energieplanning kennen elkaar en elkaars domeinen nog niet door en door. Bij het plannen van energie en -infrastructuur wordt een andere ‘taal’ gebruikt dan bij het plannen van woningbouwlocaties of bedrijventerreinen. Het ‘vertalen’ van plannen uit het ruimtelijke domein naar het energiedomein—en vice versa—is daarmee extra uitdagend.
Hoe kunnen overheden en netbeheerders effectief samenwerken rond de ruimtelijke planning van energie?
Neem de tijd, stem plannen af en ‘vertaal’ ze voor elkaar.
  • Start de samenwerking vroeg op en houd structureel contact met elkaar. Het kost vaak meer tijd dan in eerste instantie gedacht om elkaars organisaties te leren kennen. Neem bijvoorbeeld gezamenlijk een besluit over welke afdelingen van overheden en netbeheerders met elkaar contact hebben en in welke setting zij elkaar ontmoeten. Dit kan helpen om elkaars verantwoordelijkheden, kansen en beperkingen te doorgronden, en daar vervolgens zo goed als mogelijk op aan te sluiten.
  • Inventariseer gezamenlijk op de geografische kaart welke elektriciteitsuitbreidingen in de planning staan en hoe deze aansluiten op ‘harde’ en ‘zachte’ ruimtelijke plannen voor nieuwe bedrijvigheid, woningbouwlocaties en infrastructuur. In de praktijk blijkt dat deze planningen niet altijd op elkaar aansluiten in de tijd en onderling van elkaar afhankelijk zijn. Zorg dat afstemming tussen overheden en netbeheerders over deze plannen al in een vroeg stadium van besluitvorming plaats vindt. Op die manier kunnen netbeheerders al tijdens hun investeringsverkenningen rekening houden met mogelijk geplande ruimtelijke ontwikkelingen. Overheden kunnen op hun beurt al in de vroegere planvormingsfase voor ruimtelijke ontwikkelingen als woningbouw en industrieterreinen rekening houden met de impact die deze ontwikkelingen hebben op het energiesysteem. Zo is te voorkomen dat alternatieve keuzes niet langer mogelijk zijn en netcongestie zich bijvoorbeeld langer voordoet dan nodig.
  • Zorg voor een vertaalslag tussen de werkwijzen van overheden en netbeheerders. Om Babylonische spraakverwarringen te voorkomen is het goed als overheden en netbeheerders voldoende op de hoogte zijn van elkaars vaktermen en hoe deze worden gebruikt. Neem bijvoorbeeld de planning van werklocaties: netbeheerders categoriseren bedrijven op basis van de energie-intensiteit van hun bedrijfsprocessen: lichte en zware bedrijvigheid, logistiek en glastuinbouw. De provincie deelt bedrijven daarentegen op naar hun functie in het ruimtelijk domein. Voor planners is het daarom de uitdaging om gangbare termen en standaarden uit het energiesysteem (kW, TWh, etc.) te ‘vertalen’ naar passende ruimtelijke termen en standaarden (grondgebruik, oppervlakte, bouwvereisten etc.), en vice versa. Van energieplanners vraagt dit dat ze ‘ruimtelijk’ leren denken en spreken, terwijl ruimtelijke planners de ‘grammatica’ van het energiesysteem meer onder de knie krijgen.

Terug naar boven


 

Combineren van opgaven

op basis van onderzoek door RETSI in Overijssel

Waarom zou je energietransitie combineren met andere maatschappelijke opgaven?
Omdat het wel zal moeten vanwege ruimtegebrek en meerwaarde biedt.
  • De ruimte is schaars en wordt gebruikt voor verschillende functies, zoals wonen, werken, recreëren en voedselproductie. Als we al deze uitdagingen los van elkaar zouden uitvoeren, komen we ruimte tekort. Door maatschappelijke opgaven meer in samenhang op te pakken gaan we efficiënter om met onze ruimte en ontstaan er win-winsituaties. Denk aan het aardgasvrij maken van een woonwijk en het aanleggen van groen om hittestress en hevige regenval het hoofd te bieden. Met meer integratie van maatschappelijke uitdagingen komen we tot een duurzame én toekomstbestendige invulling van de ruimte.
Hoe weet je of integraal werken kans van slagen heeft?
Breng het ‘integratiepotentieel’ in kaart.
  • Een integrale benadering heeft vaak meerwaarde, die alleen verzilverd kan worden door het in kaart brengen van integratiepotentieel. Hiervoor moet onderzocht worden welke uitdagingen in en rondom een gebied spelen en hoe oplossingen voor deze uitdagingen elkaar wellicht beïnvloeden. Er zijn tal van digitale hulpmiddelen beschikbaar die partijen helpen om het integratiepotentieel te herkennen en verkennen. Voorbeelden hiervan zijn de Nationale Energietransitie Atlas of gebiedsmodel (zie onderzoek). Het vaststellen van integratiepotentieel helpt niet alleen kansen in kaart te brengen, zoals nieuwe businessmodellen, maar laat ook zien welke negatieve effecten optreden. Cruciaal hierbij is dat relevante partijen een gedeeld beeld ontwikkelen van het gewenste doel en overeenstemming bereiken over de gewenste mate van integratie. Lees hier meer over in te zetten instrumenten.
Hoe kun je opgaven in stedelijk gebied integraal aanpakken?
Zet een Dynamische Investeringsagenda en een coördinator in.
  • In woonwijken biedt een integrale benadering kansen om de warmtetransitie te combineren met klimaatadaptatie en biodiversiteit, vernieuwing van infrastructuur en sociaaleconomische uitdagingen. Door deze vraagstukken integraal te benaderen kunnen betrokken partijen meerdere doelen behalen en het maatschappelijk draagvlak vergroten. De inzet van een Dynamische Investeringsagenda, waarmee enkele Twentse gemeenten ervaring hebben opgedaan, is hiervan een voorbeeld. Uitgangspunt van deze benadering is dat alle betrokken partijen hun investeringsbudgetten voor de middellange termijn bundelen. Bij bedrijventerreinen zijn andere partijen betrokken en verschillen de oplossingen van woonwijken. Echter, ook op bedrijventerreinen zijn volop kansen om de energietransitie met bovenstaande uitdagingen te combineren.
  • Het daadwerkelijk integraal benaderen van uitdagingen vereist een coördinerende partij. Voor woonwijken ligt voor de hand dat een gemeenteambtenaar deze rol op zich neemt. De gemeente is niet alleen verantwoordelijk voor de stedelijke warmtetransitie, maar ook voor het onderhouden en verbeteren van infrastructuur, de leefomgeving en sociaaleconomische omstandigheden. Op bedrijventerreinen ligt het initiatief voor een integrale benadering veelal bij verenigingen van bedrijventerreinen of bij individuele bedrijven. Zowel gemeenten als provincies kunnen ervoor kiezen om een integrale benadering te stimuleren. Provincie Overijssel heeft, binnen het energieprogramma Nieuwe Energie Overijssel, nu al een speciaal programma gericht op de verduurzaming van bedrijventerreinen.
  • Lees hier meer over hoe je dit kunt aanpakken.
Hoe kun je vraagstukken in rurale gebieden integraal benaderen?
Maak een combinatie met landbouw, natuurherstel en klimaatadaptatie met de provincie als regisseur.
  • Op het platteland is het kansrijk om de energietransitie te combineren met de realisatie van duurzame en circulaire landbouw, natuurherstel en klimaatadaptatie. Mestvergisting kan met biogas bijdragen aan het genereren van duurzame energieopwekking en aan de reductie van stikstof en CO2. In de directe omgeving van Natura 2000 gebieden kan vernatting gecombineerd worden met het vervangen van voedselproductie door biomassaproductie. Denk hierbij een riet of lisdodde als grondstof voor warmte. Mits natuurherstel en andere baten worden beloond, kan hier een nieuw verdienmodel ontstaan.
  • Provincies hebben een regierol bij het oplossen van ruimtelijke uitdagingen in het landelijk gebied. Het faciliteren en stimuleren van een integrale benadering is daarom in de eerste plaats een taak van de provincie. In Overijssel worden maatschappelijke uitdagingen in het programma “Gebiedsgerichte Aanpak Stikstof” niet sectoraal maar gebiedsgericht benaderd. Ook wordt samenwerking gestimuleerd via “Samen werkt beter”.
  • Lees hier meer over hoe je dit kunt aanpakken.

Terug naar boven